Hedendaags bestuur heeft procedurele eisen ontwikkeld waartegen verzet onmogelijk is, omdat ze verpakt zijn in progressieve waarden. Waar traditionele bureaucratie bekritiseerd kan worden als inefficiënte verspilling, worden deze nieuwe bestuurlijke kaders doorgaans verdedigd als ‘moreel noodzakelijk’.
Maar hoe is deze ‘morele bureaucratie’ in het Westen ontstaan? Waarom zien we dezelfde structurele logica — ‘X-in-alle-beleid’ — opduiken in totaal verschillende domeinen, van gezondheid en milieu tot veiligheid?
Het antwoord ligt in het Rapport van het Comité van Drie over Niet-Militaire Samenwerking in de NAVO uit 1956.

Dit grotendeels vergeten document uit de Koude Oorlog creëerde een blauwdruk voor institutionele expansie die al bijna zeventig jaar systematisch wordt gekopieerd door internationale organisaties. Het begrijpen van de logica ervan onthult hoe modern bestuur functioneert en waarom democratische controle steeds ongrijpbaarder is geworden.
De Doorbraak van 1956
Vóór 1956 opereerde de NAVO binnen relatief duidelijke grenzen. Artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag1 legde de collectieve verdediging tegen een gewapende aanval vast. Het bondgenootschap had een militair mandaat met een afgebakende reikwijdte en democratisch toezicht via de parlementen van de lidstaten.
Het Rapport van het Comité van Drie2 bracht hier verandering in. Geconfronteerd met een Koude Oorlog-competitie die verder reikte dan traditionele slagvelden, concludeerden de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO dat een louter militair bondgenootschap niet volstond. Het rapport stelde dat het voortbestaan van de NAVO afhing van een uitbreiding die veel verder ging dan defensiesamenwerking, naar wat het ‘niet-militaire samenwerking’ noemde.

Dit betekende een herdefiniëring van veiligheid zelf. Politieke stabiliteit, economische veerkracht, wetenschappelijke vooruitgang, culturele uitwisseling en informatiestromen werden allemaal geherformuleerd als componenten van de collectieve verdediging. De redenering was eenvoudig: als de Koude Oorlog evenzeer draaide om politieke cohesie en maatschappelijke kracht als om legers en wapens, dan werd alles wat de stabiliteit van het bondgenootschap beïnvloedde een legitieme veiligheidskwestie.
Het Comité van Drie stelde vast dat door het kernconcept ‘veiligheid’ te herdefiniëren zodat het ‘alle determinanten die de veiligheid beïnvloeden’ omvatte, men het institutionele mandaat kon uitbreiden zonder formele grenzen. Economisch beleid werd een veiligheidsmaatregel omdat economische instabiliteit kwetsbaarheid voor het communisme creëerde. Wetenschappelijk en technologisch onderzoek werd essentieel voor militaire voorsprong en veerkracht. Culturele en informatie-uitwisseling werd onderdeel van psychologische oorlogsvoering en de samenhang van het bondgenootschap.
Dit was meer dan ‘mission creep’; het was een systematische manier om institutionele grenzen uit te wissen terwijl de schijn werd opgehouden. Er is immers altijd wel een plausibel verband te leggen tussen welk domein dan ook en een breed opgevat begrip van ‘veiligheid’.
Het Comité van Drie identificeerde ‘civiele noodplanning’ als de institutionele route voor deze expansie. Oorspronkelijk bedoeld voor rampenparaatheid3, werd civiele noodplanning het mechanisme voor civiel-militaire integratie in alle sectoren4. Als een civiele activiteit de noodhulpcapaciteit kon beïnvloeden, viel deze binnen het uitgebreide veiligheidsmandaat van de NAVO. Dit creëerde een permanent institutioneel kanaal waardoor militair-veiligheidsdenken de civiele overheid kon binnendringen5.

De Blauwdruk Onthuld
Het Comité van Drie had onbedoeld een repliceerbare blauwdruk voor institutionele expansie gecreëerd:
- Stap 1: Herdefinieer het kernconcept.
Breid ‘Veiligheid’ (of Gezondheid, of Milieu, etc.) uit tot ‘alle determinanten die Veiligheid/Gezondheid/Milieu/… beïnvloeden’. - Stap 2: Leg een verbindende logica vast.
Toon plausibele verbanden aan tussen de uitgebreide definitie en elk willekeurig domein. - Stap 3: Creëer beoordelingsvereisten.
Verplicht dat alle relevante activiteiten worden geëvalueerd op hun impact op het geherdefinieerde kernconcept. - Stap 4: Bouw institutionele mechanismen.
Zet expertise-, monitoring- en nalevingsstructuren op om de uitgebreide reikwijdte te beheren. - Stap 5: Recursieve expansie.
Gebruik bewijs uit de beoordelingen om verdere uitbreiding naar nieuwe domeinen te rechtvaardigen.
Deze blauwdruk had verschillende cruciale kenmerken. Het behield democratische legitimiteit door de schijn op te houden dat het binnen het oorspronkelijke mandaat opereerde, terwijl het systematisch daarbuiten uitbreidde. Het creëerde machtige belangengroepen die er baat bij hadden de procedurele complexiteit in stand te houden. Maar het belangrijkste was dat het oppositie politiek kostbaar maakte door elke kritiek te herformuleren als verzet tegen de onderliggende waarde (veiligheid, gezondheid, milieubescherming, …).
Wat het Comité van Drie had gedaan, was een schoolvoorbeeld van asymmetrische recursie. Aan de oppervlakte leek de instelling haar oorspronkelijke grenzen te respecteren: de NAVO bleef een defensief bondgenootschap gebonden aan Artikel 5. Maar door de betekenis van ‘veiligheid’ subtiel te herdefiniëren, creëerde het rapport een structuur waarin autoriteit altijd naar buiten kon uitbreiden naar nieuwe domeinen, terwijl de legitimiteit naar binnen bleef stromen vanuit het oude mandaat. Dit gaf de indruk van continuïteit — de NAVO deed nog steeds aan ‘defensie’ — zelfs toen de inhoud verschoof naar alomvattend bestuur. Asymmetrische recursie stelt instellingen in staat om begrensd te lijken terwijl ze in werkelijkheid grenzeloos zijn; een techniek die sindsdien het kenmerk is geworden van de hedendaagse morele bureaucratie.
Het Comité van Drie toonde hoe je institutionele autoriteit kunt uitbreiden zonder formele democratische toestemming, en hun methode zou zeer invloedrijk blijken.
De Systeemrevolutie van 1956-1965
Het rapport van het Comité van Drie ontstond niet in een vacuüm. Tussen 1955 en 1965 verscheen een opmerkelijke constellatie van institutionele innovaties, die elk variaties van dezelfde grensoverschrijdende logica toepasten in verschillende domeinen. Dit suggereert een gecoördineerde implementatie van een nieuw paradigma in bestuur.
De Intellectuele Basis (1956)
Kenneth Boulding publiceerde ‘General Systems Theory – The Skeleton of Science’6, waarmee hij het theoretische kader schiep voor het identificeren van gemeenschappelijke structurele patronen in verschillende disciplines. Boulding betoogde dat universele principes systemen bestuurden, ongeacht hun specifieke domein. Dit verschafte de intellectuele legitimiteit voor precies de soort grensoverschrijdende logica die meerdere instellingen tegelijkertijd toepasten.
M. King Hubbert presenteerde zijn ‘peak oil’-analyse7, waarin hij de belangrijkste beperking voor de industriële beschaving identificeerde: eindige fossiele energiebronnen die het beheer van stromen en toewijzing noodzakelijk maakten. Voor het eerst kwantificeerde iemand het energieprobleem dat gecoördineerde planning over alle sectoren heen zou vereisen. Deze planning vroeg verder om systematische monitoring van de onderliggende hulpbron en wereldwijde inventarissen, een functie die in 1974 werd geïnstitutionaliseerd met de oprichting van het Internationaal Energieagentschap (IEA)8.
C.P. Snow presenteerde vroege versies van wat zijn beroemde ‘Two Cultures’-these zou worden, waarin hij pleitte tegen de scheiding van disciplines en voor integratie tussen wetenschappelijke en humanistische intellectuele kaders. Dit was niet louter academisch; het was een oproep om verenigde intellectuele instrumenten te creëren die een verenigde bestuursaanpak konden ondersteunen.
De Meetinfrastructuur (1957)
Binnen een jaar kreeg deze intellectuele revolutie haar empirische basis. Gefinancierd door de Rockefellers, begon Charles David Keeling met continue CO2-monitoring bij het Mauna Loa Observatorium. Hiermee werd de meetinfrastructuur gevestigd die nodig is voor systeembeheer op planetaire schaal9. Cruciaal was dat deze monitoring deels werd gefinancierd via militair-gelieerde onderzoekskanalen, omdat atmosferische gegevens relevant waren voor de detectie van kernproeven en de modellering van langeafstandswapens. Dit verbond milieumetingen rechtstreeks met het uitgebreide veiligheidskader van de NAVO.
De Institutionele Echo’s (1957-1965)
De blauwdruk van de NAVO werd gelijktijdig gekopieerd in meerdere institutionele contexten:
Het Verdrag van Rome van 195710, dat de Europese Economische Gemeenschap oprichtte, gebruikte een identieke ‘spillover’-logica: economische integratie rechtvaardigde uitbreiding naar sociale, culturele en politieke domeinen. Zodra de ‘gemeenschappelijke markt’ arbeidsmobiliteit omvatte, werden onderwijs, beroepskwalificaties en sociaal beleid noodzakelijkerwijs ook onderdeel van het project.
De oprichting van de OESO in 196111 vertegenwoordigde dezelfde definitie-uitbreiding op wereldschaal. Oorspronkelijk gericht op de wederopbouw van Europa, werd het mandaat van de OESO geherdefinieerd om onderwijs, wetenschap, technologie en milieu te omvatten. Net als de NAVO had de OESO ontdekt dat haar oorspronkelijke missie vereiste dat ze ‘alle determinanten’ die de economische ontwikkeling beïnvloeden, moest aanpakken.
Het VN-Ontwikkelingsdecennium van 1960-197012 en de oprichting van de UNDP13 globaliseerden deze ‘determinanten’-benadering onder het motto dat ‘alles ontwikkeling is’. Sociale, culturele, politieke en omgevingsfactoren werden allemaal legitieme ontwikkelingskwesties die gecoördineerd internationaal toezicht vereisten.
De Managementinfrastructuur (1960-1964)
De instrumenten om grensoverschrijdend bestuur te implementeren werden tegelijkertijd vastgelegd. De input-outputanalyse van Wassily Leontief werd tegen 1960 wereldwijd overgenomen door de Wereldbank, wat de methodologische basis bood om aan te tonen hoe een interventie in één domein alle andere beïnvloedde. Dit wiskundige raamwerk maakte cross-domein determinanten meetbaar en dus beheersbaar, maar het werkte via een gevestigde, continue stroom van ‘statistische monitoring’-gegevens, ook wel ‘surveillance’ genoemd.
Dezelfde ‘determinanten’-logica werd al snel rechtstreeks in het Amerikaanse staatsapparaat geïmporteerd. In 1961 introduceerde Robert McNamara het Planning-Programming-Budgeting System (PPBS) bij het Ministerie van Defensie. PPBS vereiste dat elk programma niet alleen werd gerechtvaardigd op basis van zijn onmiddellijke doel, maar ook op basis van de trapsgewijze effecten in meerdere domeinen: militaire paraatheid, economische efficiëntie, sociale cohesie. Dit was de NAVO-blauwdruk, vertaald naar budgettaire software: institutionele expansie vermomd als rationele planning.
President Kennedy had systeemanalyse voorzichtig gebruikt en verzette zich tegen pogingen van het Pentagon om de besluitvorming te monopoliseren via alomvattende modellen. Maar na zijn moord institutionaliseerden Johnson en McNamara PPBS in de hele federale overheid. Tegen 1965 werd het model gepromoot als de universele werkingslogica van bestuur: een architectuur waarin geen enkel beleid geïsoleerd kon worden beschouwd. Van daaruit werd PPBS wereldwijd geëxporteerd via de Wereldbank, de UNDP en andere multilaterale instellingen, waarmee hetzelfde ‘alle determinanten in één systeem’-kader werd verspreid dat het Comité van Drie had gepionierd.
Samen creëerden deze innovaties een complete toolkit voor totaal systeembeheer:
- Bouldings Algemene Systeemtheorie bood de conceptuele legitimiteit om de beschaving als een engineeringprobleem te behandelen.
- Hubbert identificeerde de energiebeperkingen die systematisch beheer vereisten.
- Keeling zette de monitoringinfrastructuur op voor planetaire grenzen.
- Leontiefs input-outputanalyse bood de wiskundige methodologie om universele onderlinge verbanden aan te tonen.
- PPBS creëerde het institutionele mechanisme voor de implementatie van uitgebreide beoordelingsvereisten.
- C.P. Snows oproep om de ‘Twee Culturen’ te verenigen werd al snel geoperationaliseerd via systeemtheorie, zelf een update van Alexander Bogdanovs Tektologie.
Dit was geen toevallige convergentie; het was de gecoördineerde ontwikkeling van bestuursinstrumenten om de complexiteit van de beschaving te beheren. In deze integratie versterkt elk onderdeel de andere: Algemene Systeemtheorie maakt wiskundige modellering van sociale systemen intellectueel respectabel, input-outputanalyse toont wiskundig aan dat ‘alles alles beïnvloedt’, planetaire monitoring levert de empirische rechtvaardiging voor interventie, en PPBS operationaliseert deze inzichten bureaucratisch. Het resultaat is een systeem waarin het beheer van de beschaving een technische noodzaak lijkt in plaats van een politieke keuze.
Het Parallelle Universum
Vijftig jaar later zou de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) precies dezelfde manoeuvre uitvoeren. Het ‘sociale determinanten van gezondheid’-kader van de WHO, volledig ontwikkeld in 200814, herdefinieerde gezondheid met inbegrip van huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid, milieu, cultuur en sociale rechtvaardigheid. Net als de uitbreiding van de NAVO in 1956 werd dit niet gepresenteerd als institutionele ‘mission creep’, maar als een wetenschappelijke erkenning van de ‘ware’ reikwijdte van gezondheid.
De parallel is treffend:
NAVO (1956): Veiligheidsdeterminanten
- Politieke stabiliteit beïnvloedt de veiligheid van het bondgenootschap.
- Economische veerkracht beïnvloedt de collectieve defensie.
- Culturele cohesie beïnvloedt de paraatheid voor psychologische oorlogsvoering.
- Wetenschappelijke vooruitgang beïnvloedt strategische capaciteiten.
- Daarom: alle politieke, economische, culturele en wetenschappelijke zaken worden veiligheidskwesties.
WHO (jaren 2000): Gezondheidsdeterminanten
- Kwaliteit van huisvesting beïnvloedt gezondheidsresultaten.
- Opleidingsniveau beïnvloedt welzijn.
- Arbeidsomstandigheden beïnvloeden de mentale en fysieke gezondheid.
- Omgevingsfactoren beïnvloeden ziektepatronen.
- Daarom: alle zaken rond huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid en milieu worden gezondheidskwesties.
Beide organisaties hadden dezelfde institutionele logica ontdekt: herdefinieer je domein om de ‘determinanten’ ervan te omvatten, en je kunt interventie rechtvaardigen overal waar die determinanten werkzaam zijn. Beide creëerden beoordelingsvereisten, expertgroepen en monitoringmechanismen (surveillance). Beide verpakten hun expansie in een moreel imperatief: veiligheid en gezondheid zijn waarden waartegen men zich niet kan verzetten.
De aanpak van de WHO was geen toeval of onafhankelijke innovatie. Het was een structurele replicatie van de NAVO-blauwdruk, aangepast voor een ander domein maar volgens een identieke expansielogica.

Het Migratiepatroon
Tussen de doorbraak van de NAVO in 1956 en het gezondheidsdeterminantenkader van de WHO had de blauwdruk zich stilletjes verspreid over internationale organisaties. De institutionele paden zijn traceerbaar:
- De uitbreiding van de NAVO naar ‘milieuveiligheid’ begon vrijwel onmiddellijk. Het Wetenschapscomité van het bondgenootschap, opgericht om de wetenschappelijke samenwerking binnen het kader van 1956 te beheren, begon milieumonitoring te behandelen als strategische inlichtingen. Tegen 1969 produceerde de NAVO rapporten over milieuproblemen als veiligheidskwesties, waarbij vervuiling, uitputting van hulpbronnen en klimaatfactoren werden opgenomen in de defensieplanning.
- Deze milieuveiligheidslogica vloeide rechtstreeks voort in de bredere wetenschappelijke diplomatie van de Koude Oorlog. Het Internationaal Instituut voor Toegepaste Systeemanalyse (IIASA), opgericht in 1972 als een Oost-West onderzoekscentrum, erfde het wetenschappelijke samenwerkingsapparaat van de NAVO en werd het centrale knooppunt voor technocratisch bestuur. De geïntegreerde modellen — die milieu, economie, bevolking en veiligheid koppelden — produceerden ‘black box’-resultaten die het politieke debat omzeilden en tegelijkertijd het beleid in beide blokken stuurden.
- Vanuit milieuveiligheid migreerde de blauwdruk naar klimaatbestuur. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC, 1988) en het VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCCC, 1992) namen dezelfde expansieve logica in NAVO-stijl over, maar nu geoperationaliseerd via ‘black box’-modellering in IIASA-stijl. Klimaatprojecties en geïntegreerde beoordelingsmodellen vertaalden complexe variabelen in gezaghebbende output, wat de rechtvaardiging bood om milieubeheer uit te breiden naar energie, transport, landbouw, financiën en industrieel beleid.
Het patroon is consistent: vestig de uitgebreide definitie, creëer beoordelingsvereisten, bouw expertgroepen op en gebruik de bevindingen om verdere expansie te rechtvaardigen. Elke succesvolle toepassing creëerde een precedent voor anderen.
Tegen de jaren 2000 had bijna elke grote internationale organisatie haar eigen ‘in-alle-beleid’-kader ontwikkeld, elk volgens een identiek vierstappenpatroon:
- Gender-in-alle-beleid (UN Women): Gendereffectbeoordelingen in alle beleidsdomeinen, gestart in de jaren ’90 en volledig geïnstitutionaliseerd in de jaren 2000.
- Mensenrechten-in-alle-beleid (VN-Mensenrechtenraad): Op rechten gebaseerde benaderingen die vereisen dat elke beleidsbeslissing rekening houdt met de gevolgen voor de mensenrechten.
- Digitaal-in-alle-beleid (in opkomst): Strategieën voor digitale transformatie en cybersecurity-overwegingen in alle sectoren, met een AI-bestuurskader dat toezicht op alle AI-toepassingen vereist.
- Financiële stabiliteit-in-alle-beleid (Network for Greening the Financial System): Klimaat, natuur en sociale rechtvaardigheid worden allemaal ‘systeemrisico’s’ voor de financiële stabiliteit, waardoor monetaire autoriteiten kunnen ingrijpen in elk domein dat de ‘stabiliteit’ beïnvloedt.
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de VN, expliciet ontworpen als ‘universeel’ en ‘ondeelbaar’, formaliseerden deze overlappende logica als officiële doctrine. Ze creëerden een meta-kader waarin alle andere ‘X-in-alle-beleid’-benaderingen passen.
De Recursieve Val
De wildgroei van deze kaders heeft een bestuurssysteem gecreëerd waarin alles een determinant van al het andere wordt. De verbindende logica werkt in alle richtingen en creëert een totale rechtvaardigingsmatrix voor interventie, waar dan ook.
Denk aan de wederzijdse versterking die aan het werk is:
- De NAVO kan gezondheidseffecten aanhalen om maatregelen voor milieuveiligheid te rechtvaardigen.
- De WHO kan veiligheidseffecten aanhalen om interventies op het gebied van sociale determinanten te rechtvaardigen.
- Het UNFCCC kan zowel gezondheids- als veiligheidseffecten aanhalen om klimaatactie te rechtvaardigen.
- Centrale banken kunnen al het bovenstaande aanhalen om financiële interventies onder de noemer ‘systeemrisico’ te rechtvaardigen.
Elk domein versterkt de andere via overlappend ‘bewijs’:
- Milieudeterminanten van veiligheid: De doctrine van klimaatveiligheid, conflicten over hulpbronnen, en kaders voor water- en voedselzekerheid.
- Sociale determinanten van het milieu: Kaders voor milieurechtvaardigheid, hoe armoede en onderwijs de milieuresultaten beïnvloeden.
- Veiligheidsdeterminanten van gezondheid: ‘Structureel geweld’ als een volksgezondheidskwestie, conflictepidemiologie, vredesopbouwende gezondheidsinterventies.
- Digitale determinanten van alles: De digitale kloof die de gezondheidsgelijkheid beïnvloedt, cybersecurity als een milieudreiging, en bias als een kwestie van sociale rechtvaardigheid.
Dit creëert een matrix waarin elk domein zijn uitbreiding naar elk ander domein kan rechtvaardigen via overlappende ‘determinanten’-koppelingen. Elke verbinding levert bewijs voor verdere verbindingen, wat leidt tot recursieve expansielussen die krimp structureel onmogelijk maken.
De SDG’s vertegenwoordigen de apotheose van deze logica. Hun ‘onderlinge verbanden’ en ‘coherentie’-agenda erkennen officieel dat vooruitgang op één doel alle andere beïnvloedt, wat een formele rechtvaardiging creëert voor alomvattend toezicht. Wanneer alles alles beïnvloedt, vereist alles coördinatie, en coördinatie vereist autoriteit.
Deze recursieve structuur maakt het systeem immuun voor hervormingen. Elke poging om één kader te beperken kan worden tegengegaan door te verwijzen naar verbindingen met andere. Wil je de milieubeoordelingsvereisten verminderen? Dan bedreig je de veiligheid (NAVO), de gezondheid (WHO) en de financiële stabiliteit (centrale banken). Wil je de ‘mainstreaming’ van gezondheid beperken? Dan ondermijn je de klimaatactie (UNFCCC), gendergelijkheid (UN Women) en mensenrechten (VN-Mensenrechtenraad).
Deze recursieve val werkt met dezelfde structurele onvermijdelijkheid als de financiële clearinghousesystemen van de negentiende eeuw. Toen bankiers ontdekten dat interbancaire clearing het risico verminderde, werd het model gekopieerd door beurzen totdat de hele monetaire orde op één enkele architectuur draaide. Het besef drong door dat stabiliteit afhankelijkheid betekende: zodra elke balans via dezelfde hub werd verrekend, werd krimp onmogelijk en dreigde de terugtrekking van een lid met de ineenstorting van het geheel. De controle ging over op degenen die de clearing bemiddelden, niet door eigendom, maar door onmisbaarheid.
De determinantenmatrix functioneert op precies dezelfde manier. Elk ‘X-in-alle-beleid’-kader ‘verrekent’ zijn claims via de andere, waardoor een gesloten kring van rechtvaardiging ontstaat. De NAVO haalt gezondheidseffecten aan om de veiligheid uit te breiden, de WHO haalt veiligheidseffecten aan om de gezondheid uit te breiden, klimaatkaders halen beide aan om het milieu uit te breiden, en centrale banken halen ze allemaal aan onder de noemer ‘systeemrisico’. Elk kader versterkt de andere, zodat geen enkel domein kan worden teruggedraaid zonder een beroep te doen op de stabiliteit, gelijkheid of veiligheid elders. Net zoals het clearinghouse de financiële wereld vastzette in permanente onderlinge afhankelijkheid, zo zet de determinantenblauwdruk het bestuur vast in permanente expansie.
De Duurzaamheid van de Blauwdruk
Zeventig jaar na het rapport van het Comité van Drie blijft de blauwdruk zich uitbreiden. Het ‘One Health’-kader van de WHO integreert nu milieu-, landbouw- en sociale systemen in het gezondheidsbestuur. Het Pandemieverdrag legt wereldwijde autoriteit vast om op basis van deze determinanten te handelen overal waar ‘gezondheidsveiligheid’ dit vereist, inclusief om niet-gezondheidsredenen zoals ‘black box’-gemodelleerde ecosysteemverstoringen en klimaatverandering. Centrale banken verankeren klimaat- en sociale overwegingen in het monetaire beleid. Digitale bestuurskaders breiden het toezicht uit naar toepassingen van kunstmatige intelligentie in alle sectoren.
COVID-19 was de eerste grootschalige toepassing van dit indicator/determinantensysteem. Gebaseerd op de gebrekkige, ondoorzichtige ‘black box’ epidemiologische modellering van Neil Ferguson, rechtvaardigde een noodsituatie op gezondheidsgebied ongekende interventies, niet alleen in de geneeskunde, maar ook in de financiële wereld, handel, onderwijs, surveillance en mobiliteit. Lockdowns werden verdedigd met economische stabilisatiemaatregelen, economische stimuleringspakketten werden verdedigd als een volksgezondheidsnoodzaak, en digitale identiteitssystemen werden geïntroduceerd als zowel een epidemiologisch instrument als een veiligheidsinfrastructuur. Elke rechtvaardiging werd via de andere ‘verrekend’: het IMF beriep zich op gezondheid om schulden te herstructureren, centrale banken beriepen zich op gezondheid om balansen uit te breiden, en veiligheidsdiensten beriepen zich op gezondheid om massale dataverzameling te legitimeren.
Wat leek op een uitzonderlijke, tijdelijke afstemming van beleidsdomeinen was in feite de determinantenmatrix in werking: een gesloten kring waarin geen enkele interventie kon worden aangevochten zonder een beroep te doen op stabiliteit, gelijkheid of veiligheid elders.
Elke variant vertegenwoordigt een variatie op hetzelfde thema: herdefinieer kernconcepten van instituties om hun ‘determinanten’ te omvatten, creëer beoordelingsvereisten, bouw expertgroepen op en gebruik de bevindingen om verdere expansie te rechtvaardigen. Het patroon is zo gevestigd dat nieuwe kaders kunnen ontstaan zonder expliciete verwijzing naar hun voorgangers; de expansielogica is geïnstitutionaliseerd als gezond verstand.
Wat dit bijzonder opmerkelijk maakt, is dat de oorspronkelijke NAVO-innovatie voortkwam uit een specifiek historisch moment waarop de intellectuele fundamenten voor systeembeheer in meerdere disciplines werden gelegd. Het Comité van Drie loste een specifiek Koude Oorlog-probleem op, maar deed dat met conceptuele instrumenten — systeemdenken, input-outputanalyse, geïntegreerde planning — die tegelijkertijd een revolutie teweegbrachten in hoe de complexiteit van de beschaving kon worden begrepen en beheerst.
Wat verschijnt als morele vooruitgang — een alomvattende afweging van gezondheid, milieu, veiligheid en gelijkheid in alle beleidsdomeinen — vertegenwoordigt in werkelijkheid de systematische toepassing van technieken die zijn ontwikkeld voor het beheer van de energie-geld-nexus op beschavingsschaal. De morele taal van ‘mainstreaming’, ‘determinanten’ en ‘sectoroverschrijdende effecten’ verhult de fundamentele dynamiek: totaal systeembeheer vermomd als technische expertise.
Het Comité van Drie breidde de autoriteit uit zonder formele democratische toestemming door concepten te herdefiniëren in plaats van mandaten te veranderen. Hun inzicht heeft het internationale bestuur bijna zeventig jaar lang gevormd en de procedurele complexiteit en democratische verdringing gecreëerd die de hedendaagse ‘morele bureaucratie’ kenmerken.
Het begrijpen van deze genealogie maakt duidelijk waar we werkelijk mee te maken hebben: geen bureaucratische afdwaling of technocratische complexiteit, maar de systematische replicatie van een specifieke blauwdruk om democratische beperkingen op institutionele macht te omzeilen. De erfenis van het Comité van Drie leeft voort, niet in NAVO-archieven, maar in de uitgebreide beoordelingskaders die nu het hedendaagse leven besturen via een onderling verbonden matrix waarin alles een determinant van al het andere wordt.
Hun blauwdruk blijft bestaan omdat deze systematisch democratische beperkingen op institutionele macht omzeilt. Het Comité van Drie maakte gebruik van een mechanisme om autoriteit uit te breiden buiten het electorale mandaat, terwijl de schijn van legitimiteit werd behouden. De methode — het herdefiniëren van kernconcepten om hun ‘determinanten’ te omvatten — stelt instellingen in staat te groeien zonder formele democratische toestemming, terwijl ze beweren dat dit een technische noodzaak is in plaats van een politieke keuze.
Vandaag de dag wordt deze architectuur geoperationaliseerd via Inclusief Kapitalisme, dat centrale banken, vermogensbeheerders, multilaterale instellingen en zelfs het Vaticaan omvormt tot een financieel clearinghouse voor morele autoriteit. De Raad van het Vaticaan functioneert als het expertpanel voor deze ‘morele economie’, en levert ethische legitimiteit terwijl ESG-benchmarks en aan SDG’s gekoppelde schuldinstrumenten voor harde handhaving zorgen. Expansie gedreven door determinanten wordt zo verplicht door financiële hefbomen en deugdzaam door morele branding.
Bijgevolg rukt het systeem op, niet door democratische keuze, maar door de structurele uitsluiting van een uitweg en de morele criminalisering van afwijkende meningen.
Dat is de ‘democratie’ die ze beloven te beschermen.
Voetnoten
- Artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag, dat het principe van collectieve defensie vastlegt. Bron: NAVO.
- Het Rapport van het Comité van Drie over Niet-Militaire Samenwerking in de NAVO, gepubliceerd in 1956. Bron: NAVO.
- Marten H. A. van Heuven, “Civil Emergency Planning in NATO,” International Lawyer 4, no. 2 (1970): 391–94. Bron: JSTOR.
- Kenneth E. Boulding, “General Systems Theory—The Skeleton of Science,” Management Science 2, no. 3 (1956): 197–208. Bron: DOI.
- M. King Hubbert, “Nuclear Energy and the Fossil Fuels,” gepresenteerd voor het American Petroleum Institute, 1956. Bron: Hubbert Peak.
- De geschiedenis van de oprichting van het Internationaal Energieagentschap (IEA) in 1974 als reactie op de oliecrisis. Bron: IEA.
- De Keeling Curve is een grafiek van de accumulatie van koolstofdioxide in de atmosfeer, gebaseerd op metingen sinds 1958. Bron: Scripps Institution of Oceanography.
- De Verdragen van Rome, ondertekend in 1957, die de Europese Economische Gemeenschap (EEG) oprichtten. Bron: EUR-Lex.
- Het Verdrag betreffende de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), ondertekend in 1960. Bron: OESO.
- Het eerste Ontwikkelingsdecennium van de Verenigde Naties (1960-1970) had als doel de economische groei in ontwikkelingslanden te versnellen. Bron: Verenigde Naties.
- Het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) werd opgericht in 1965 om landen te helpen armoede uit te bannen en duurzame ontwikkeling te bereiken. Bron: UNDP.
- Het eindrapport van de Commissie voor Sociale Determinanten van Gezondheid van de WHO, “Closing the gap in a generation,” gepubliceerd in 2008. Bron: WHO.